Toen de westerse wereld in 1973 werd getroffen door de eerste oliecrisis, liet een somber kijkende premier Den Uyl Nederland in een tv-toespraak weten dat „het nooit meer zou zijn als het was”. Vervolgens voerde zijn kabinet autoloze zondagen in en deed de benzine op de bon. Later riep de toenmalige minister van Economische Zaken Ruud Lubbers de bevolking op om de gordijnen eerder te sluiten, zodat er minder warmte door de enkel-glasramen van de doorzonwoningen naar buiten vloog.
Lubbers’ oproep was het begin van een lange reeks voorstellen en maatregelen om gebouwen energiezuiniger oftewel ‘duurzamer’ te maken, zoals betere isolatie door dubbelglas. Die kregen in 1992 allemaal een plaats in het eerste Bouwbesluit, dat later werd gevolgd door een tweede (2003) en een derde (2012), met nog meer duurzaamheidseisen.
Toch begonnen de meeste architecten zich pas serieus bezig te houden met duurzaamheid na An Incovenient Truth, Al Gores film uit 2006 over de stijgende zeespiegel als gevolg van global warming. Sindsdien willen veel architecten meer doen dan gebouwen ontwerpen die voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en laten ze weten dat duurzaam bouwen een speerpunt is in hun werk.
De afgelopen jaren is houtbouw het toverwoord geworden in de architectuur. Steeds meer bouwers en architecten zien in hout een duurzaam alternatief voor beton, dat wereldwijd goed is voor zo’n 8 procent van de jaarlijkse CO2-uitstoot. Bouwen met hout, als dit hout tenminste komt van bomen die na het kappen worden vervangen door nieuwe, is vrijwel klimaatneutraal.
Kruislaaghout
Er wordt zelfs gesproken van een houtrevolutie in de architectuur. Die is mogelijk gemaakt door Cross Laminated Timber (CLT) oftewel kruislaaghout, een in de jaren negentig uitgevonden bouwproduct dat steviger én flexibeler is dan gewoon hout en zorgt dat grootschalige houtbouw mogelijk is. Met bouwelementen van kruislaaghout kunnen hogere en grotere gebouwen van hout worden gebouwd.
Ook Nederland kent inmiddels enkele grote houten gebouwen. Zo bouwde architect Tom Frantzen aan het IJ in Amsterdam-Noord Patch 22 en Top Up, twee woongebouwen van hout met respectievelijk zeven en acht bouwlagen. Maar Patch Up, dat bij de oplevering in 2017 het hoogste houten gebouw van Nederland was, en ook Top Up uit 2020 zijn niet helemaal van hout gemaakt en deels van beton. Ook HAUT, de door Team V ontworpen en nu bijna voltooide woontoren in Amsterdam, die met 73 meter het hoogste houten gebouw van Nederland wordt, heeft een kern van beton waaraan de houten delen zijn bevestigd. Duidelijk is de opkomst van houtbouw in de Nederlandse architectuur.
Bij de verbouwing van het Gare Maritime in Brussel is het Neutelings Riedijk Architecten wel gelukt om de nieuwbouw geheel op te trekken uit CLT. Met nieuwe bedrijfsruimtes met een vloeroppervlak van 45.000 vierkante meter (negen voetbalvelden) is dit het grootste CLT-bouwproject in Europa tot nu toe. Een prachtige statement van de kracht van houtbouw.
Wonderbaarlijke houtbouw
Bijna een kwarteeuw stond het in onbruik geraakte Gare Maritime, met drie hoge en vier lagere hallen eens het grootste goederenstation van Europa, te verkommeren in de probleemwijk Molenbeek. Tot vijf jaar geleden de eigenaar besloot om het station naar een ontwerp van Neutelings Riedijk te verbouwen tot het hopelijk bruisende hart van Molenbeek. In hun ontwerp stelden de Rotterdamse architecten voor om de middelste drie hallen – twee lage en één hoge – leeg te laten en de nieuwbouw te concentreren in de buitenste hallen. Zo kon het middendeel van het station, omzoomd door tuinen met bomen, een publiek toegankelijk evenementenplein worden.
De tegenstelling tussen de volgebouwde buitenste hallen en het lege middendeel van het immense station heeft een wonderlijk effect. Wie het Gare Maritime binnengaat door de middelste ingangen, wordt op het verkeerde been gezet. Van het grootste houten gebouw van Europa is niet veel te bespeuren en even lijkt het alsof de verbouwing van het station vooral bestaat uit een zorgvuldige restauratie van de imposante hallen. Dit zorgt voor een overrompelende ervaring: met zijn machtige ijzeren kolommen en dakspanten en gedeeltelijk glazen dak heeft de lege, bijna driehonderd meter lange hal een ongekende grandeur.
Wie vervolgens het plein overloopt en de delen achter de bomen verkent, ziet al gauw dat er toch flink is gebouwd in de ‘stad waar het nooit regent’, zoals de architecten zelf het verbouwde station noemen. De ruimtes voor horeca, winkels, ateliers, showrooms en kantoren blijken te zijn ondergebracht in tien paviljoens. Tussen de gebouwen door lopen acht dwarsstraten waar boven de hoofden van de bezoekers luchtbruggen zweven in de vorm van mooie kruislingse trappen.
Bijna dertig meter hoog zijn de paviljoens en hoewel ze geheel zijn opgetrokken uit geprefabriceerde – en demontabele – houten bouwdelen, passen ze perfect in de schitterende Brusselse kathedraal van het industriële tijdperk. Het is alsof ze er altijd al stonden: de vierhoekige gebouwen hebben gevels die net zo robuust én elegant zijn als de oorspronkelijke stationsarchitectuur.
Lees hier meer over de rol van hout in de toekomst van de bouw.